-
1 rouler
rouler [roelee]♦voorbeelden:la vie humaine roule sur des probabilités • het leven hangt van toevalligheden aan elkaarII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 rollen ⇒ oprollen, draaien, doen rollen♦voorbeelden:rouler en boule • tot een prop maken¶ rouler les ‘r’ • de ‘r’ laten rollen♦voorbeelden:scène à se rouler par terre • scène om je dood te lachenv1) rollen2) rijden, lopen3) slingeren [schip]4) zwerven5) gaan (over), draaien (om) -
2 pouce
pouce [poes]〈m.〉1 duim3 duim♦voorbeelden:1 manger sur le pouce • uit het vuistje eten, tussendoor etense tourner les pouces • duimen draaienne pas avancer d'un pouce • geen millimeter vooruit komenne pas bouger, céder d'un pouce • geen duimbreed wijkenne pas perdre un pouce de sa taille • kaarsrecht lopen, staanet le pouce! • en de rest!¶ mettre les pouces • het opgeven, zich gewonnen geven〈 sport en spel〉 pouce! • ik geef me gewonnen!→ coup1. m1) duim2) duimbreed3) grote teen2. interj -
3 se rouler les pouces
se rouler les pouces -
4 se tourner les pouces
se tourner les pouces
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский